Tekst: deoudedoos.be Beeld: Archief Thomas en deoudedoos.be
Tegenwoordig zijn er tal van grote buitenlandse spelers op het gebied van graafmachines. Maar ook hier in ons eigen Belgenlandje had je vroeger enkele sterke spelers op deze markt. Zoals Thomas Kranen uit Merchtem, die met hun graafmachines en kranen tot ver buiten de landsgrenzen heen bekend waren voor hun kwalitatieve machines.
In 1931 startte landbouwerszoon Jozef Thomas, hier in de wijde buurt beter bekend als Jefke Thomas een smidse op. Deze werd toen omgevormd tot een garage voor Hanomag–tractoren om vervolgens Ford–tractoren te gaan verkopen. Zijn drie zonen zetten de zaak verder en richtten elk een eigen bedrijf op en met elk hun eigen specialisatie. De Ford–garage werd verder gezet door zoon Frans en Alfons richtte een zaak op gespecialiseerd in vrachtwagenopbouw.
Het was echter bij zoon Joris waar de landbouw – en industriële mechanisatie door de aderen stroomde. De naam Joris was echter enkel en alleen zijn officiële naam op papier. In werkelijkheid stond hij, bij zijn familie, naasten en klanten bekend als Georges. Waardoor überhaupt niemand nog de naam Joris gebruikte. Na zijn legerdienst stortte hij zich op het construeren van ploegen en later ook op aardappelrooiers. Dit was seizoensgebonden werk en daarom werd uitgekeken naar een alternatief om de kalmere maanden op te vullen. Zo bouwde hij in de eerste helft van de jaren 60, zijn eerste graafmachines, die bedoeld waren om achteraan in de hef van een tractor te hangen. Van zijn eerste model maakte hij een serie van vijf. Deze werden tentoongesteld op de Internationale Week van de Landbouw op de Heizel, waar ze in geen tijd verkocht waren. Het startschot van een glansrijke carrière in de bouw van graafmachines.
Ondertussen ging het hem niet alleen voor de wind op zakelijk vlak, maar ook op gezinsvlak. Hij had immers ook Lea Devos leren kennen, wie hij sinds 1959 zijn vrouw mocht noemen. Zij stond hem niet alleen bij in de zaak, maar werd ook de fiere moeder van hun zonen Joris en Eric.
De zaak kende zijn gloriejaren, in de jaren 70. Jaarlijks werden er maar liefst een duizendtal machines vervaardigd. Dit zorgde voor werkgelegenheid aan zo’n 45-tal mensen, toen was het ook niet evident om geknipt werkvolk te verkrijgen en te behouden. Velen kwamen zich aanbieden en genoten bij Thomas een grondige opleiding. Echter werden ze toen ook al vaak weggeplukt door andere bedrijven die wisten dat Thomas een goede leerschool was. Heden ten dage is er nog een tekort aan personeel, maar dit is eerder te wijten aan de motivatie van jongeren die niet meer met hun handen willen werken.
Driepunts gedragen en tweewielige kranen.
Thomas construeerde naast verschillende lichte driepunts gedragen landbouwkranen zoals de 400 L en 500 L ook heel wat industriële kranen. De 2000 S welke achteraan op tractoren werd gebouwd en de 2000 R die ook nog eens zijdelings verstelbaar was en een lagere hoofdarm had, waren uitstekend geschikt voor diepgraven. Beiden hadden een maximum hefvermogen van 3.200 kg en een uitbreekkracht van 5.000 kg. De 2000 W was geconstrueerd als een getrokken tweewielige kraan met vier hydraulische steunvoeten, die dus stabieler en minder belastend was voor de trekker, maar wel een iets lager maximum hefvermogen had van 2.300 kg.
Zoals eerder vermeld was Thomas Kranen een sterke speler in België, maar ook in het buitenland en zeker in Frankrijk en Nederland. In Frankrijk werden er verschillende demo’s georganiseerd waar telkens toch heel wat volk wist op af te komen. Ook de Franse wagenbouwer Nicolas was voor hen een goeie klant waar men zelfs in één klap, twaalf machines wist te verkopen. Het was echter niet altijd evident om als Belgische constructeur met machines over de grens te geraken, hiervoor gingen vaak ettelijke uren bij de douane vooraf. In Frankrijk had men een bijhuis, maar ook in Nederland, dit in het dorpje La Schagerbrug in Noord-Holland. Het verste dat hun graafmachines werden geëxporteerd was naar Frans-Guyana, een Frans departement gelegen aan de Noordkust van Zuid-Amerika.
Hun klantenbestand was niet alleen zeer uitgebreid, maar ook zeer divers, gaande van landbouwers, grond– en loonwerkers en gemeentes, tot ook provinciale domeinen zoals het domein Puyenbroeck te Wachtebeke, maar ook de broeders en paters van de Abdij van Postel zagen wel brood in de Thomas-machines.
Zijdelingse opbouw.
Eén van de allerlaatste modellen die op de markt werden gebracht waren de 900 L en de 1200 L. Een waardige opvolger voor de Thomas Kadet, wat een kleinere zijdelingse graafmachine was, gericht op landbouwers met één trekker. Dit werd nu een grotere machine met veel meer mogelijkheden. Deze zijdelings bevestigde machines brachten de voordelen van een getrokken en die van een gedragen kraan samen in één machine. De machines waren gemakkelijk op en –afzetbaar. Maar het belangrijkste kenmerk was het zijdelings steunwiel, waardoor er geen belasting kwam op de wielen van de trekker. Maar bovenal, je kon met de machine al rijdend werken. Ideaal om grachten te ruimen of op andere drassige gronden aan de slag te gaan. Je kon met de kraan zowel voor u, naast u, als achter u werken. Voor de 1200 L had je wel een trekker nodig van om en bij de 80-pk en met toch een minimum eigengewicht van zo’n 3.500kg. Deze veelzijdige machine kon ook worden ingezet als klepelmaaier. Je had keuze uit zo’n vier rotors gaande van 27 messen tot 45 messen. Behalve de graafbak en de klepelmaaier kon je evengoed ook een maaibalk, een houtgrijper, een laadschop, een mestklauw, een silosnijder, een borstel, een taludhark, een maaikorf, een walkantfrees, een palletvork, een hoogwerker of een nivelleerblad opmonteren. Een zeer veelzijdige machine dus!
Zelfrijders.
De eerste Thomas-zelfrijder zag het levenslicht eind de jaren 1960. Dit stond toen nog in zijn kinderschoenen en hiervan werden er dan ook slechts een tweetal machines van gebouwd. De zelfrijder werd gedoopt met de naam 900 T. De machine had een doorlopende draaihoek van 360° en werd volledig hydraulisch aangestuurd. De toen, kleine krachtpatser had een maximum hefvermogen van 1.600 kg. Als basis diende een viercilinder Ford–trekker van 64 pk, welke eenvoudig werd besteld bij zijn broer en Ford–dealer Frans.
Een echte mastodont kwam er in 1970, met een tweede zelfrijder, de Thomas 1300 T. Een zelfrijder voor alle werk, voorzien van vierwielaandrijving en goed voor een rijsnelheid van zo’n 30 km per uur. De krachtbron was een viercilinder, 75-pk sterke Ford–motor. Deze zelfrijder kon als het ware letterlijk bergen verzetten. Met een uitbreekkracht van 7.000 kg, kon ze op haar maximum capaciteit een 100 kubiek per uur verzetten. Van deze machines zijn er +/- een 25 stuks geconstrueerd.
Een zeer opvallende verschijning was ook de Thomas 1300 werktuigendrager. Deze had als basis een Ford 6600. Welke werd voorzien van een panoramische stuurcabine, die extra werd beschermd door een sterk veiligheidsframe. De machine kon achteraan voorzien worden van een graafarm, vooraan van een frontlader en hefarmen voorzien van een nivelleerblad of borstel en zijdelings een klepelmaaier. Een meer dan complete graaflaadcombinatie die eenvoudig weer kon omgebouwd en gebruikt worden als een gewone trekker. Het kostenplaatje liep echter al snel op richting 913.000 Belgische franken of omgerekend 22.633 Euro. Wat in die tijd een hallucinant kostenplaatje was. Een te dure machine om competitief te zijn met de grote buitenlandse merken als Poclain en JCB. Vandaar de productie van deze machines na zo’n 20-tal machines werd opgeschort.
De frontladers werden ook afzonderlijk verkocht, maar dit was in beperkte mate ten opzichte van het aandeel graafmachines.
De graafmachineproductie werd rond 1981 stopgezet en men ging volledig toeleggen op de bouw van hoogtewerkers, iets waar men ook al ettelijke jaren mee bezig was naast de graafmachines. Ondertussen zitten ook al de derde generatie en zelfs al de vierde generatie mee in de zaak, met de komst van Georges zijn zonen Joris, Eric en kleinzoon Michiel. Allen wederom gebeten door techniek. Zoals Lea wist te besluiten: “N’en echten Thomas heeft techniek in zijn handen.”